Hoofdstuk 5
==
Toen Lou zaterdagochtend haar goudsbloemen snoeide, ging de telefoon. Het was precies acht uur op een mooie dag in maart, zonnig en winderig, dus de ideale dag om bedden te verschonen. De koekenpan was nog warm van Phils ontbijt, de man zelf was nog maar net weggereden en Lou hoefde niet naar de nummermelder te kijken om te weten dat ze door Michelle werd gebeld.
‘Hoi! Hoe gaat het?’ zei een veel te opgewekte stem.
‘Prima. Wat ben jij vroeg op. Alles goed?’
‘Ja, hoor,’ hoewel het aanzwellende gesnuf anders deed vermoeden.
‘Zeker weten?’
‘Neeeee...’
Het ging nooit goed met Michelle. Hoewel... dat was niet helemaal waar, want het ging prima met haar toen ze elkaar drie jaar geleden leerden kennen, bij een cursus Indiaas koken voor gevorderden, waar Lou zich voor had ingeschreven. Dat was in een tijd dat ze krankzinnig haar best deed om zichzelf in Phils ogen onmisbaar te maken – en bij gebrek aan een cursus pijpen voor gevorderden had ze maar voor de kookcursus gekozen.
Lou en Michelle bleken de enigen te zijn die een ei konden koken, en als ze na de les koffiedronken, lagen ze vaak in een deuk van het lachen om de voortdurende ergernis van hun opvliegende Indiase leraar, met zijn rare half Indiase, half plat Engelse accent. Ze wisselden telefoonnummers uit en spraken een paar keer met elkaar af, en hun steeds frequentere telefoontjes waren zo licht en luchtig als badschuim. Lou had massa’s ruimte in haar hart voor een vriendin nadat Deb uit haar leven was verdwenen, en ze was blij met Michelle. In het begin, althans. De basis voor hun ontluikende vriendschap was zo stevig dat Lou de eerste barsten niet eens had gezien. Barsten die al snel tot spleten uitsleten, en het duurde niet lang of er openden zich overal Grand Canyons.
Soms schaamde Lou zich ervoor dat ze Michelles voortdurende depressies zo uitputtend vond, vooral als ze terugdacht aan de lol die ze tijdens de kookcursus hadden gehad, voordat hun vriendschap door trauma’s van buitenaf op de proef was gesteld. Aan de andere kant herinnerde ze zich ook haar eigen afhankelijkheid in de vreselijke maanden dat Deb er nog was geweest om naar haar te luisteren, vaak midden in de nacht als ze uit angst voor haar kwellende dromen niet wilde gaan slapen. En er als een berg tegen opzag om in een groot, leeg en koud bed wakker te worden. Als ze dacht dat ze gek zou worden van haar eigen egoïsme, omdat ze niet in staat was aan iets anders dan haar eigen verdriet te denken. Als ze dacht dat haar hoofd uit elkaar zou barsten van alle vragen die haar kwelden. Als ze vreetbuien had om de grote gapende leegte in haar binnenste te vullen. Ze had zich als een klit aan Deb vastgeklampt, zoals Michelle nu deed met haar. Echte vriendinnen waren er altijd voor je, ook als het allemaal niet koek en ei was, dus hoe kon Lou zich dan van Michelle afkeren nu ze haar nodig had (op dit moment en al die andere keren)?
‘Nou, ik ben naar de pub gegaan,’ snikte Michelle. ‘En Dave was er.’
‘En?’
‘Hij zei alleen hallo.’
‘En toen?’ De ontknoping kwam eraan, wist Lou, want het snikken werd erger.
‘En hij draaide zich om waar iedereen bij was...’ snikkend en snotterend ‘... en hij zei... Hij zei...’
‘Nou?’ drong Lou aan.
‘En hij zei: “Hou op me te stalken! Zorg dat je een vent krijgt en hoepel op, vuil loeder!”’
Aan de andere kant van de telefoon deed Lou haar ogen dicht. Wat moest ze hier in hemelsnaam op zeggen? Ze besloot, waar ze achteraf spijt van had, om te reageren met: ‘Nou ja, dat was dan dat.’
‘Is dat het enige wat je kunt zeggen?’ gilde Michelle.
‘Ik eh... zo bedoelde ik het niet,’ stamelde Lou. ‘Ik bedoel alleen dat je nu zeker weet dat...’ ... hij je niet ziet zitten, wilde ze zeggen. ‘... dat hij niet de ware voor je is.’ Dat klonk een stuk vriendelijker. ‘Nu kun je hem eindelijk uit je hoofd zetten.’
‘Maar stel nou dat hij vanochtend denkt: Goh, ik ben wel erg hard tegen haar geweest? En dat hij zich schuldig voelt en medelijden met me heeft?’
‘Wil je nou echt een man die medelijden met je heeft?’
‘Het kan me niet schelen. Ik wil hem.’
‘Michelle, laat hem gaan,’ zei Lou zo hartelijk en meelevend mogelijk. ‘Misschien moet je voorlopig even helemaal bij mannen uit de buurt blijven, totdat je zelf sterker bent. Is het wel verstandig om in jouw toestand een relatie aan te gaan?’
‘Ik ben iemand die niet zonder man kan. Dat soort mensen heb je. Ik kan er niet tegen om alleen te zijn!’ kermde ze.
‘Maar je wilt toch niet de eerste de beste? Jij geeft nu duidelijk een signaal af dat zegt: “Hallo, idioten van deze wereld! Kom me maar halen, ik ben kwetsbaar!”’ betoogde Lou.
‘Niemand houdt van me, Lou. Ik ben zo eenzaam,’ zei Michelle met verstikte stem. ‘Bovendien houden mannen van kwetsbare vrouwen en niemand is zo kwetsbaar als ik.’
O, wat zou Lou blij zijn als ze na wel twaalf varianten van hetzelfde gesprek de moed had gehad om te zeggen: Michelle, word nou eens volwassen. Maar dat kon ze niet hardop zeggen, net zo min als ze had kunnen paaldansen voor prins William.
‘Is het niet beter om eenzaam te zijn dan jezelf de hele tijd zo te kwellen?’ zei Lou uiteindelijk.
‘Wat weet jij nou van eenzaamheid? Jij bent getrouwd!’ riep Michelle.
Dat was zo grappig dat Lou zelf bijna in tranen uitbarstte.
‘Hoor eens, Lou,’ zei Michelle nadat ze nog eens bakken zelfmedelijden in Lous oor had getetterd, ‘het is geldverspilling om zo lang aan de telefoon te zijn. Heb je zin om even langs te komen? Dan maak ik iets lekkers voor de lunch.’
‘Ik kan niet,’ zei Lou. ‘Ik heb het druk.’
‘Waarmee?’ snoof Michelle beledigd.
‘Met huishoudelijke dingen. En Phil komt thuis lunchen.’ Lou vroeg zich zelf af waarom ze het uitlegde, zelfs terwijl ze het deed.
‘Phil, Phil, Phil.... jij kunt echt alleen maar aan Phil denken,’ bitste ze.
Dat vond Lou nogal kras, uit de mond van iemand die de vorige dag van stalking was beschuldigd. Maar Lou wist ook dat je het spoor zó bijster kon raken dat je je obsessie als normaal gedrag ging beschouwen.
‘Sorry, dat was gemeen,’ zei Michelle, en daar ging ze weer. ‘Ik ben een vreselijk mens. Geen wonder dat ik single ben.’
‘Doe niet zo raar. Je bent helemaal geen vreselijk mens, en op een dag vind je een schat van een man, dat weet ik honderd procent zeker.’
‘Nou, dan hangen we maar op.’
‘Ik bel je later nog wel. Ga iets leuks doen. Verwen jezelf door iets moois voor jezelf te kopen.’
‘Oké,’ snotterde Michelle.
‘Kop op! Hij was het niet waard. Je kunt echt een veel leukere man krijgen,’ zei Lou, hoewel ze in stilte vond dat de man gezien de omstandigheden geweldig veel geduld had getoond. Geen enkele man droomde ervan om te worden gestalkt door een vrouw van middelbare leeftijd in een leren minirokje waar bloedeloos bleke benen onder vandaan staken.
‘Nou, dag dan, Lou,’ snufte Michelle.
‘Dag, Mish.’
‘Ik zie je wel weer als je het niet te druk hebt met afstoffen.’
Aan Michelles kant werd de verbinding abrupt verbroken. Au! dacht Lou, hoewel ze niet de tijd kreeg om zich schuldig te voelen, want de telefoon ging onmiddellijk weer over.
‘Ik had je onder de terugbeltoets,’ verklaarde haar moeder. ‘Je bent eeuwen aan de telefoon geweest.’
‘Ik kletste even met Michelle.’
‘O, díé,’ zei Renee Casserly afkeurend. ‘Wanneer ga je naar de supermarkt?’
‘Vanochtend in elk geval niet. Ik moet dingen doen.’
‘Victorianna wil weten of er iets mis is met je internetverbinding. Ze heeft je gemaild maar nog niets van je gehoord, dus heeft ze mij doorgegeven wat ze nodig heeft.’
‘Volgens mij had ik geen mailtje van haar,’ loog Lou met haar vingers gekruist.
Lou had het mailtje van haar zus wel degelijk ontvangen, en het was een klassieker: Hoi Lou. Schitterend weer hier, zoals altijd. Ik heb inmiddels maat nul, en het voelt echt fantastisch. Ben jij al aan het lijnen? Mama moet me een paar dingen sturen. Kun jij haar daarbij helpen?
Lijnen? Het secreet! Er volgde een boodschappenlijstje dat langer was dan de poot van een giraf, en zoals gewoonlijk geen alsjeblieft of dankjewel. De meeste artikelen op het lijstje kon ze gewoon in de States krijgen. Victorianna wilde zich gewoon belangrijk voelen door een pakket ‘van thuis’ te krijgen. Ze dikte het feit aan dat ze Engels was, want ze genoot ervan om anders te zijn. Ze speelde de prinses op de erwt met Oscar-winnende allure.
Dit was het zoveelste pretpakket dat ze uit Engeland wilde laten komen. Lou had een keer bij wijze van bedankje een T-shirt gekregen in een veel te kleine maat. Het woord ‘bedankt’ werd niet gezegd. Ze zou er ongetwijfeld in zijn gestikt. Haar moeder had een ingelijste foto gekregen waarop Victorianna formeel poseerde met inwonende minnaar Edward J.R. Winkelstein iii. Hoewel zijn haar waarschijnlijk door een peperdure kapper was gestyled, leek het qua structuur en kleur betreft nog het meest op Brinta. Victorianna zag eruit als een jongere, duurder geklede Renee. Hij zag eruit zoals Lou verwachtte dat een Edward J.R. Winkelstein iii eruit zou zien.
‘Nou, laat me maar weten wanneer je gaat, dan ga ik mee. Ze geeft binnenkort een etentje en daar heeft ze een paar van de dingen voor nodig. De chocoladeflikken met munt heb ik al.’
‘Goed, mam. Kun je dinsdag?’
‘Ja, maar geen dag later, anders krijgt ze het pakket nooit op tijd.’
Wat tragisch, dacht Lou.
‘We hadden alle boodschappen kunnen doen in de tijd dat jij met Michelle aan de telefoon bent geweest. Jullie hebben zeker een halfuur gepraat. En je moet even kijken of je e-mail het doet. Je zus zei dat ze je al twee dagen geleden heeft geschreven.’
‘Ik heb andere dingen te doen dan naar Victorianna’s pijpen dansen, mam. En een alsjeblieft en een bedankje en een cheque voor jou zouden ook niet misstaan. Beseft ze niet hoeveel geld je uitgeeft aan die stomme pakketten?’ zei Lou. ‘Voor de kosten van het verpakken en het versturen had je een ticket kunnen kopen om die dingen zelf te gaan brengen.’ Als je geliefde dochter tenminste het fatsoen had om je een keer uit te nodigen, dacht ze er in stilte achteraan.
‘Ik ben haar móéder. Ze hoeft niets terug te doen,’ merkte Renee op.
‘Dat kan wel waar zijn, maar ze is niet armlastig. Ze schept er altijd over op dat zij en die baron Frankenstein van haar zwemmen in het geld. Er moet in een van die twaalf slaapkamers toch ruimte zijn voor jou.’
Renee ging er niet eens op in. ‘Je bereikt niets met jaloezie, Elouise.’
Lou gaf zich gewonnen. ‘Dinsdag, mam, afgesproken,’ zei ze met een zucht.
‘Doe geen moeite als je het druk hebt. Dan ga ik wel met de bus.’
Als je tenminste iemand kunt vinden die je eerst losmaakt van je kruis, dacht Lou. ‘Het is geen moeite. Ik haal je dinsdag om negen uur op,’ zei ze gelaten.
Ze legde neer en nam zich voor niet meer op te nemen. Iedereen die ze sprak gaf haar het gevoel dat ze onredelijk en egoïstisch was. Ze was hard toe aan een sessie opruimen en weggooien, zodat ze zich weer net zo goed zou voelen als toen ze de laden van haar bureau had uitgemest.
‘Oké, aan de slag,’ zei ze met een brede glimlach tegen zichzelf. Ze klapte in haar handen en pakte een grote vuilniszak.
De spatels moesten er het eerst aan geloven, toen de tang die was gaan roesten in de vaatwasmachine, daarna een paar groezelige tandenstokers die zich uit hun pakje hadden gewurmd. Ze mikte het oude ijsblokjesbakje in de zak. Gebruikte lollystokjes – waar had ze die in vredesnaam voor bewaard? Een gebroken meloenballetjessteker, een kwast, een sushimatje dat ze één keer had gebruikt en een botte dunschiller volgden.
‘Wees meedogenloos,’ had het artikel gezegd. ‘Stel jezelf de vraag of je een voorwerp het afgelopen halfjaar hebt gebruikt. Voor seizoensgebonden dingen: een jaar. Hoe waarschijnlijk is het dat ik het in de toekomst ga gebruiken? Is het antwoord nee, dan volgt de volgende vraag: kan het in de recycling, of naar een liefdadige instelling, kan het op een vrijmarkt of op eBay worden verkocht? Nee? Gooi het dan onmiddellijk weg.’
Over sommige dingen twijfelde ze, zoals de antieke blikopener die eruitzag als een middeleeuws martelinstrument. Maar aangezien ze zich niet kon herinneren wanneer ze er voor het laatst een blik mee had opengemaakt, wierp ze het met de precisie van een basketbalspeler in de vuilniszak.
Toen de la helemaal leeg was maakte ze hem grondig schoon, ze waste de keukenhulpjes die ze wilde houden af en legde de hele handel weer terug. Het was echt idioot dat het haar zo’n voldaan gevoel gaf om dingen weg te gooien.
Vervolgens kiepte ze de rommella om, van plan om maar heel weinig weer terug te leggen. Ze vond een gebroken spiegeltje, vijf kammen (geen ervan met alle tanden), plakband dat aan de zijkant zwart was geworden, goedkope potloden die al een jaar of vier niet meer geslepen waren, een vergeeld patroon voor een trui die ze nooit zou breien, zestien cd’s en dvd’s die je cadeau kreeg bij bepaalde kranten, knalbonbons van vorig jaar Kerstmis. Alles ging in de zak, behalve de schaar en een pincet die ze al maanden kwijt was. Ze verzamelde losse paperclips, deed die in een leeg lucifersdoosje dat ze in de la had gevonden en borg ze op in het bureau in de kleine werkkamer naast de keuken.
‘Wat je niet weggooit, ruim je op waar het hoort,’ dicteerde het artikel. En de nieuwste discipel van de opruimreligie gehoorzaamde.
Vervolgens nam ze de la met lapjes onder handen. Ze gooide alle verknipte T-shirts en rafelige dweilen weg, want ze had net drie nieuwe pakjes huishouddoekjes gevonden, verstopt onder oude lappen. Ze was net op haar knieën gaan zitten om het kastje onder de gootsteen aan te pakken, toen de deurbel ging.
Ze hoopte dat het niet Michelle was, en voelde zich toen meteen gemeen en trouweloos. Ze was nu eindelijk lekker bezig, en had voor de verandering geen zin om urenlang te praten over wat een man nou wérkelijk bedoelt als hij tegen je zegt dat je op moet rotten omdat je een stalker en een vuil loeder bent. Maar ja, het kon ook de postbode zijn. Ze sloop naar het raam en gluurde naar buiten. Het was veel erger dan Michelle en haar moeder samen. Het was Mister Halloween in hoogsteigen persoon: haar zwager Des.
‘Stik!’ mompelde Lou, en ze drukte zich plat tegen de muur, ervan overtuigd dat hij haar niet had gezien.
Lou had geluk, want uit niets bleek dat ze thuis was – er stond geen televisie of radio aan en haar auto was veilig weggeborgen in de garage. Ze bleef doodstil staan wachten totdat ze er vrij zeker van was dat hij weg was gegaan. En toen hoorde ze tot haar verbijstering de sleutel in het slot, de deur die openging en voetstappen in de gang. Ze zou Phil vermoorden als hij thuiskwam. Hij had Des overduidelijk zijn sleutels geleend, hoewel zij tegen hem had gezegd dat hij dat nooit meer moest flikken. Er was nu niets meer aan te doen, ze kon zich nergens verstoppen. En tot overmaat van ramp had ze het oude witte T-shirt aan waarin haar borsten nog groter leken dan ze al waren.
Lou vermande zich, stormde de gang binnen en liet haar handen naar haar borst gaan alsof ze zich een ongeluk was geschrokken. Ze hoopte duidelijk te maken dat ze hier niet van gediend was, maar zonder het hardop te zeggen. Lou was tegenwoordig veel te soft om confrontaties aan te gaan.
‘O Des, ben jij het. Wat doe je hier? Je hebt me de stuipen op het lijf gejaagd.’
‘Ik heb gebeld,’ zei haar zwager met zijn nasale monotone stem, wijzend met zijn duim naar de deur achter hem. ‘Ik dacht dat je niet thuis was. Ik heb Phil gebeld op de zaak, en hij heeft me zijn sleutel gegeven voor als jij de deur uit was om boodschappen te doen.’
‘O, dan is het goed,’ zei Lou, beleefd, maar zonder het te menen. ‘Heb je iets nodig of zo?’ drong ze aan, nadat ze vergeefs op uitleg van Des had gewacht. Hij had geen gen dat hem tijdens lange stiltes een ongemakkelijk gevoel bezorgde, maar wel een heel groot gen waar Lou de rillingen van kreeg.
‘Ik kom Phils golfclubs lenen.’
‘O. Heeft hij gezegd waar ze staan?’
‘Nee,’ zei Des behulpzaam. Maar niet heus.
Lou belde Phils mobiel, maar ze kreeg de voicemail.
==
In stilte wenste Lou dat ze zo iemand was die zich niet verplicht voelde om beleefd te zijn, maar iemand die tegen Des kon zeggen dat hij terug moest komen als Phil thuis was. Ze was gedwongen om van de ene kamer naar de andere te lopen, met Des veel te dicht op haar hielen, hijgend in haar nek. Volgens Phil was hij gewoon belachelijk gevoelloos, maar Lou vroeg zich soms af of hij er een kick van kreeg dat hij zo’n huiveringwekkende figuur was.
Als Des Winter-Brown bij je op de stoep stond, kon je denken dat het Halloween was. Hij was lang, mager en lijkbleek. Zijn rug was rond geworden van het vele bukken en zijn haar was zwart en sluik doordat hij het veel te vaak verfde. Zijn gezicht had regelmatige trekken, maar dat rare stille van hem werkte gewoon op je zenuwen. Hij had de gewoonte om vlak achter Lou op te duiken zonder dat ze hem had horen aankomen, en dan kreeg ze het gevoel dat er grote harige spinnen over haar rug liepen. Ze vond het vreselijk dat zijn blik altijd afdwaalde naar haar borsten. Maar ze griezelde vooral van zijn lange magere handen met de lange magere vingers. Ze wilde er niet aan denken hoe zijn tenen eruit zouden zien.
De vorige keer dat Phil hem een sleutel had geleend om iets te gaan halen, stond Lou onder de douche. Ze hoorde rumoer van beneden en verbeterde het wereldrecord afdrogen en aankleden. Toen hoorde ze Des’ stem van beneden aan de trap: ‘Ik ben het maar!’
‘Het was gewoon je zwager, Lou. Hij kwam om een hamer te halen, niet om een nummertje te maken!’ had Phil lachend gezegd toen ze hem later een verwijt maakte.
‘Waarom heb je niet gezegd dat hij later moest komen, als jij weer thuis was?’
‘Maak er toch niet zo’n toestand van,’ zei Phil.
‘Je had hem geen sleutel van ons huis moeten geven!’ hield Lou nijdig vol.
‘Neem me niet kwalijk, maar het huis staat op míjn naam,’ bracht Phil in herinnering, met een gevaarlijke ondertoon in zijn stem. ‘Je vergeet dat dit huis al van mij was toen ik jou nog niet eens had leren kennen.’
‘En jíj vergeet dat het van óns is sinds we zijn getrouwd,’ zei Lou ferm, fermer dan ze ooit achter zichzelf had gezocht.
‘Als je per se wilt weten hoe het zit, dan kunnen we ons oorspronkelijke plan om uit elkaar te gaan alsnog doorzetten. En reken maar dat de rechter dan míj in het gelijk stelt!’
Lou had er verder het zwijgen toe gedaan.
==
Lou knipte het licht in de kelder aan. ‘Je hoeft niet mee naar beneden te lopen, Des,’ zei ze. ‘Het is hier nogal stoffig.’
‘Daar zit ik niet mee. Ik help je wel zoeken,’ bood hij aan. Op de trap liep hij telkens één tree achter haar. Ze voelde zich net de ene helft van een komisch duo.
Jeetje, wat is het hier een troep, dacht ze in stilte. Als ze dat stomme artikel niet had gelezen, zou ze alle dingen die ze hier bewaarden ‘voor het geval dat’ niet eens hebben opgemerkt. Nu had haar rommelalarmeringssysteem al twaalf dingen gespot die ze nooit meer zouden gebruiken en die dus weggegooid moesten worden.
‘Nee, hier zijn ze niet.’ Lou draaide zich om en liep zo snel mogelijk weer naar boven, in de hoop dat zijn blik niet op haar billen was gericht. Ze vervloekte haar echtgenoot. Ze wist dat hij Des de sleutel had gegeven zodat hij al weer weg zou zijn tegen de tijd dat hij thuiskwam om te lunchen. Haar man had bijna net zo’n hekel aan zijn zwager als Lou.
Nu waren alleen de garages nog over, en de zolder – maar Lou was niet van plan om naar boven te gaan.
Ze drukte op de elektrische opener van de garagedeur, die tergend langzaam openging. Toen liep ze snel naar binnen, zodat er een redelijke afstand bleef tussen haarzelf en het monster van Frankenstein.
Goddank, dacht ze. Opluchting golfde door haar heen toen ze clubs onder een stoflaken vandaan zag steken, naast een gebarsten plastic tuinstoel en de vuile, bijbehorende tafel die nooit meer het zonlicht zou zien, en het skelet van een kapotte parasol dat net een dode reuzenspin leek.
Des liet haar de golfclubs zelf pakken, want zijn mobiel ging. De ringtone was ‘Sex Bomb’, wat op zichzelf lachwekkend was. Een dodenmars was toepasselijker geweest.
‘Hallo, schatje,’ zei hij tegen de beller.
Getver, dacht Lou.
‘Ik ben bij Phil... Nee, hij is er niet, maar Lou wel.’ Hij knipoogde naar haar en Lou huiverde. ‘Golfclubs... Ik drink hier nog een kopje thee en dan ga ik weer verder... O, ja? Nou, dan zie ik je over een kwartiertje.’
Lou hoopte van harte dat ze de ontbrekende stukjes niet correct had ingevuld. Dat zou een nog grotere ramp zijn. Ook deed ze alsof ze zijn opmerking over thee niet had gehoord.
‘Nou, hier zijn je golfclubs! Tot kijk maar weer, Des. Ik moet hollen, ik heb zoveel te doen.’
‘Celia komt zo even langs,’ zei Des toen hij de clubs in zijn auto legde. ‘Ze is onderweg van Meadowhall met de kinderen, dus dan kan ik net zo goed even een kop thee drinken en hier op haar wachten.’
Nee, hoepel op, ik wil mijn kasten opruimen. Ik wil niet dat je vrouw hooghartig op me neerkijkt en haar nieuwe Prada-handtas laat zien, ik wil niet dat je kinderen mijn kasten opentrekken en ik wil niet dat jij elke keer dat ik me omdraai in mijn nek staat te hijgen! Dat krijste een stemmetje in Lous hoofd, maar hardop zei ze op die verdraaid beleefde manier van haar: ‘O. Oké. Nou, dan ga ik maar water opzetten.’
Ze rukte haar rubberhandschoenen uit. De boosheid waarmee ze het deed had tegen Phil gericht moeten zijn, omdat het zijn schuld was dat zij met Des zat opgescheept, tegen Des omdat hij zo dicht tegen haar aan stond, tegen Celia omdat die het de gewoonste zaak van de wereld vond dat Lou alles voor haar opzij zette en naar haar luisterde als ze opschepte over haar nieuwste peperdure aankopen, waarbij ze om de twee zinnen de naam van een beroemde designer liet vallen. Maar ze was vooral boos op zichzelf omdat ze iedereen over zich heen liet lopen, zelfs als ze stilettohakken droegen.
Achteraf had ze er spijt van dat ze niet naar de supermarkt was gegaan met haar moeder. Zelfs het uitkiezen van pickles bij Sainsbury’s was honderd keer beter dan de familie Winter-Brown over de vloer. Ze bleef bij de waterkoker staan totdat het water kookte, en ontdekte toen pas dat Des stilletjes en zonder waarschuwing achter haar was komen staan. Hij staarde uit het raam naar buiten met het slappe excuus dat de tuin zo mooi was. Hij zou een fantastische griezel zijn geweest in een verlaten spookhuis op de hei.
Zelfs in een keuken zo groot als de hare moest ze zich, bespottelijk genoeg, langs hem heen wurmen om de melk en de kopjes te pakken. Ze wenste bijna dat hij haar zou betasten, één keertje maar, want dan zou zij een excuus hebben om hem een blauw oog te slaan en hem voorgoed uit haar huis te verbannen. Toen dacht ze aan de lange vingers die haar huid zouden aanraken en ze rilde. Toch maar niet.
Er werd op de achterdeur geklopt.
‘Binnen!’ riep Des.
Hoe durf je, eikel, dacht ze.
Daar kwam de tweeling, Hero voorop, die deed alsof hij een vliegtuig was, en Sheherazade. Ze waggelde achter haar broertje aan in een kort T-shirtje, waar haar mollige peuterbuikje onderuit piepte. Celia vormde de hijgende achterhoede, behangen met draagtassen van dure winkels die ze best in de auto had kunnen laten liggen, klagend dat Meadowhall een gekkenhuis was. Ze zette de tassen op de keukentafel en begon Des, zonder Lou fatsoenlijk te begroeten, te vertellen dat ze een overhemd voor hem had gekocht dat duurder was geweest dan Lous auto. Ze haalde het net uit de tas om het hem te laten zien toen Phil thuiskwam, vroeger dan anders. Lou wist niet of ze hem moest omhelzen of vermoorden.
Hij negeerde de vernietigende blik van zijn vrouw, want hij had een zeer winstgevende ochtend gehad. Nu voelde hij zich zo’n geweldenaar dat zelfs de aanwezigheid van zijn slijmjurk van een zwager, zijn snobistische zus en hun onuitstaanbare koters, die al alle laden van het buffet hadden opengetrokken, zijn stemming niet konden bederven.
‘Niemand heeft zo’n goede smaak als jij.’ Stralend spreidde hij zijn armen en hij zong luidkeels het eerste couplet van ‘Simply the Best’.
‘Ik heb honger, mam!’ krijste Sheherazade met haar vingers in haar oren.
‘Ik denk dat de thee klaar is,’ hintte Des.
‘Tante Elouise heeft vast wel iets te eten, als je het haar lief vraagt,’ zei Celia.
‘Wat heb je voor de lunch?’ vroeg Phil.
‘Ik heb ook honger,’ zei Hero.
‘Lou, liefje, doe iets!’ riep Phil uit.
Zwijgend haalde Lou brood uit de trommel en boter uit de koelkast, en in stilte zei ze haar eigen plannen voor die dag vaarwel om een lunch klaar te maken voor een huis vol mensen.